Risicopreferentieonderzoek
Voor pensioenuitvoerders wordt het op grond van het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen en de consultatieversie van het Besluit toekomst pensioenen verplicht om gebruik te maken van een risicopreferentieonderzoek als startpunt bij de vaststelling van de risicohouding. Dit onderzoek geeft inzicht in de mate waarin deelnemers risico’s kunnen en willen lopen ten aanzien van hun pensioen.
Belang van het risicopreferentieonderzoek
De AFM ziet het risicopreferentieonderzoek als een belangrijk element van het nieuwe pensioenstelsel. Het onderzoek draagt bij aan een regeling die aansluit bij de preferenties van (groepen) deelnemers. Het nemen van te weinig beleggingsrisico kan leiden tot een ontoereikend pensioenresultaat en het nemen van te veel risico kan leiden tot financieel kwetsbare situaties na pensioendatum.
De verschillende technische elementen binnen het nieuwe pensioencontract (spreiding, beschermingsrendement, solidariteitsreserve) hebben bovendien een onderlinge wisselwerking waardoor er een complex geheel ontstaat. Daarom is het van belang vast te stellen of het geheel van de regeling nog wel aansluit bij het risico dat een deelnemer in een leeftijdscohort kan en wil dragen.
In gesprek met de sector
Omdat diverse partijen al bezig te zijn met dit onderwerp is de AFM vooruitlopend op de definitieve regelgeving met de sector in gesprek over eerste ervaringen, uitgangspunten voor een goed onderzoek, mogelijke knelpunten en de rol van toezicht. In dit kader zijn op 1 en 4 november 2021 twee digitale rondetafelsessies gehouden met een groep partijen die betrokken is bij de vormgeving van de onderzoeken. In 2022 zal de AFM ook met bestuurders van pensioenuitvoerders in gesprek gaan.
De status van wet- en regelgeving in mei 2022
Hoe de uiteindelijke wet- en regelgeving eruit komt te zien, is op dit moment nog niet zeker. De lagere regelgeving over het risicopreferentieonderzoek is begin april door de wetgever ter openbare consultatie aan de sector voorgelegd. Wij hebben onze visie op deze consultatieversie verwoord in een consultatiereactie (pdf, 335 kB). De Wet toekomst pensioenen en de consultatieversie van het Besluit toekomst pensioenen moeten op dit moment nog worden behandeld door de Tweede Kamer.
In het najaar van 2022 zullen wij guidance ten aanzien van het risicopreferentieonderzoek publiceren om pensioenuitvoerders verder op weg te helpen. Wij verwachten dat in het najaar van 2022 de wettelijke kaders uit het Besluit Wet toekomst pensioenen bekend zijn. Wel roepen wij de sector op om nu al aan de slag te gaan of in elk geval na te denken over de praktische aspecten van het risicopreferentieonderzoek. Op deze pagina bieden wij daarom, vooruitlopend op de guidance, al enkele belangrijke inzichten ten aanzien van dit onderwerp.
Definities
Risicopreferentie: de mate waarin deelnemers beleggingsrisico’s willen en kunnen lopen.
Risicopreferentieonderzoek: een onderzoek onder deelnemers naar de mate waarin zij beleggingsrisico willen en kunnen lopen.
Risicotolerantie: de mate waarin een deelnemer bereid is om beleggingsrisico’s te lopen ten aanzien van het totale inkomen na pensionering.
Risicodraagvlak: de mate waarin een deelnemer beleggingsrisico’s kan dragen binnen de pensioenregeling gegeven zijn of haar totale financiële situatie en persoonlijke kenmerken.
Een waardevol onderzoek volgens FRAME-criteria
Door de wetgever zijn wettelijke kaders gesteld aan het onderzoek, de uitwerking binnen deze kaders is een open norm. Er is gekozen voor een open norm om innovatie door de sector niet te beperken en om maatwerk mogelijk te maken. De verschillen tussen regelingen en groepen deelnemers kunnen immers groot zijn. De pensioenuitvoerder staat dicht bij de deelnemer en kan het beste bepalen hoe het onderzoek goed uitvoerbaar en van meerwaarde is.
Er zijn meerdere methodes mogelijk voor het risicopreferentieonderzoek. Aan de hand van algemene randvoorwaarden zullen wij de degelijkheid van uitgevoerde onderzoeken beoordelen. Om waardevol te zijn in de verdere besluitvorming is het namelijk belangrijk dat de uitkomsten van het onderzoek betrouwbaar zijn. De algemene beoordelingscriteria zijn de eerder door ons opgestelde FRAME-criteria .
In het kort komen de vijf FRAME criteria hier op neer:
- Feasible (uitvoerbaar):
De gebruikte methode vraagt niet een te grote belasting van respondenten. Het onderzoek moet dus snel en laagdrempelig genoeg kunnen worden afgenomen. Omdat het onderwerp ‘risicopreferenties bij pensioen’ vaak als lastig wordt ervaren is aandacht voor de uitvoerbaarheid bij het risicopreferentieonderzoek extra belangrijk. - Rationalising (rationaliserend):
De gebruikte methode beperkt zo veel mogelijk de impact van zogeheten ‘irrationele’ gedragsaspecten. Uit de gedragswetenschappelijke literatuur is bijvoorbeeld bekend dat mensen moeite hebben met het inschatten en wegen van kleine kansen en dat keuzes worden beïnvloed door verliesaversie en framing. Om de risicopreferenties van deelnemers goed te meten is het daarom noodzakelijk om de verstorende invloed van dit soort effecten te voorkomen of te verminderen. Dit kan bijvoorbeeld door deelnemers alleen keuzes voor te leggen met goed interpreteerbare kansen en door bij gepresenteerde scenario’s niet te communiceren in termen van een mogelijk verlies ten opzichte van een ‘zekere’ uitkering. Het apart uitmeten van irrationele gedragsaspecten kan wel van toegevoegde waarde zijn, zolang dit de voorgelegde keuzes over risico en rendement niet verstoort. - Appropriate (passend):
De gebruikte methode gaat uit van scenario’s die passen bij de context. Risicopreferenties zijn namelijk afhankelijk van de context. Iemand kan bijvoorbeeld risicomijdend zijn in een financiële context maar tegelijkertijd wel risicozoekend zijn in een sociale context of een gezondheidscontext. Of risicozoekend zijn wanneer het gaat om kleine bedragen maar risicomijdend zijn wanneer het gaat om grote bedragen. Het schetsen van de juiste pensioencontext in het onderzoek kan bijvoorbeeld door de keuzes te presenteren in termen van het totale netto-inkomen na pensionering, inclusief AOW en gecorrigeerd voor inflatie. - Measurable (meetbaar):
De gebruikte methode levert een uitkomst op die kan worden uitgedrukt in getallen (kwantitatief) in een algemeen bekende en vergelijkbare maatstaf. Het gebruik van een kwantitatieve methode maakt een directe vertaalslag van de gemeten risicopreferenties naar de vormgeving van het beleggingsbeleid mogelijk. In de consultatieversie van het Besluit toekomst pensioenen is opgenomen dat tenminste de mate van relatieve risicoaversie als maatstaf dient te worden afgeleid uit het onderzoek. De mate van relatieve risicoaversie is de in de gedragseconomie dominante maatstaf om uit te drukken in hoeverre een persoon bereid is om een hoger risico te accepteren wanneer daar een hogere verwachte opbrengst tegenover staat. De gebruikte kwantitatieve methode kan eventueel worden gecombineerd met kwalitatieve methodes om risicopreferenties te onderzoeken. - Errable (feilbaar):
De gebruikte methode staat ook inconsistente antwoorden toe. Daardoor kunnen respondenten worden herkend die de methode niet goed begrijpen. Het is bekend dat mensen zaken zoals risico en kansen moeilijk kunnen begrijpen, maar een effectieve onderzoeksmethode houdt daar rekening mee. Een effectieve methode identificeert de mensen die de vragen niet begrijpen, zodat ze eventueel op een andere manier kunnen worden betrokken in het onderzoek.